Nog maar een op de zeven Beemsterlingen gaat naar de kerk. Dominee Nico Schroevers van de Nederlands Hervormde Kerk in Middenbeemster laat zich niet gek maken door die ‘kijkcijfers’. Hij werkt al 25 jaar gestaag aan een gemeenschap van mensen die naar elkaar omkijken. Een gesprek over de Beemster Kerk, over de Beemster mentaliteit en over het in de polder zo gevoelige thema duurzaamheid.
‘Maak van de Beemster een stad met straten van goud die schitteren als glas, een stad met een kristalheldere rivier waarvan het water leven geeft, een stad waarvan de poorten altijd open staan omdat alles wat verwerpelijk, gruwelijk of leugenachtig als vanzelf niet binnenkomt.’ Zo ongeveer luidde in 1621 de opdracht die de eerste predikant van de Nederlands Hervormde Kerk in Middenbeemster had meegekregen van zijn superieuren. Hij moest in de nieuwe polder het ‘Nieuwe Jeruzalem’ stichten, die hemelse stad, uit het Nieuwe Testament, die is voorbestemd als de ‘definitieve woonplaats van God en de gelovigen’.
Hoe staat het anno 2021 met de bouw van het Nieuwe Jeruzalem?
“Het Nieuwe Jeruzalem staat voor mij symbool voor een stad van vrede, een plaats waar het leven goed is en waar mensen het leven met elkaar delen, er voor elkaar zijn. Toen ik hier 25 jaar geleden als predikant begon was de geloofsgemeenschap erg op zichzelf teruggetrokken. Mijn vrouw Marie en ik hebben vanaf het begin gewerkt aan weer verbinding maken met de maatschappij; samenwerken met iedereen, initiatieven faciliteren, kinderdiensten organiseren, regenboogdiensten, koordiensten. Ons heilige vuur is niet dat we die kerk zo vol mogelijk willen hebben, maar dat mensen op een zinvolle en liefdevolle manier met elkaar omgaan en hoogtepunten en dieptepunten met elkaar delen. We willen er ook voor iedereen zijn. Daardoor zijn we een soort los-vast-kerk waar mensen komen en gaan. Dat is wat wij willen, maar dat maakt het wel lastig om ons als geloofsgemeenschap te onderscheiden.
Terugkijkend op de afgelopen jaren, kan ik zeggen dat wij het Nieuwe Jeruzalem weer aardig hebben opgebouwd. Met garantie tot op de hoek, want er hoeft maar iets te gebeuren – zoals corona, met online kerkdiensten en nauwelijks contact met kinderen – en je moet alles weer helemaal opbouwen. Dat is een hele grote opgave want de mensen zijn steeds meer kwaliteit gewend en als kleine organisatie kun je dat niet altijd bieden.”
In 1623 werd, op voorstel van de toenmalige predikant, 30 juli ingesteld als de jaarlijkse Beemster Biddag, ‘om de Here te prijzen en te danken voor de rijke oogst van de ongemeen vruchtbare landen.’ Eeuwenlang was deze dag de start van de jaarmarkt en de veemarkt. Inmiddels is die dag verzet naar de laatste zondag van juli en is het de start van de Beemster feestweek.
Hoe religieus is de Beemster Biddag nog?
“Wij vieren die dag om en om op de ijsbaan en in de kerk. Op de ijsbaan slagen we er beter in om die dag met z’n allen te vieren. Veel mensen ervaren die bijeenkomst als een moment van bezinning, van samen zingen en samen bidden. We vieren dan de droogmaking van vier eeuwen geleden die ons ertoe verplichtte naar elkaar om te zien, voor elkaar te zorgen. Die geschiedenis en dat wij zó verworteld zijn met de grond waarop we staan, dat is voor mij een intens religieus besef. Mensen komen natuurlijk ook voor elkaar en voor het gevoel van samenzijn, maar ook dat heeft iets heel religieus.
Voor veel agrariërs heeft deze dag van oudsher een speciale betekenis. Zij voelen zich nog sterker verbonden met de grond omdat zij die bewerken. Zij voelen zich heel erg van de Beemster.”
De Beemster stond bij buitenstaanders lange tijd bekend als ‘de kuil’, een naar binnen gekeerde gemeenschap, – met dank aan de omringende dijken en aan de langdurige alleenheerschappij van die ene kerk in Middenbeemster waarop alle ogen gericht waren. (Van 1645 tot 1795 waren alle Beemsterlingen verplicht lid van die kerk). Daarnaast was deze streek van oudsher overwegend agrarisch.
Is er nog sprake van een ‘Beemster mentaliteit’?
“Wat ik zie, maar dat is niet typisch des Beemsters, is dat de dorpse ons-kent-ons mentaliteit op veel plekken plaats maakt voor een meer anonieme, stadse mentaliteit. In Middenbeemster en in West- en Noordbeemster weet men elkaar nog fysiek te vinden. Als je daar bijvoorbeeld een accountant zoekt of iemand voor een vrijwilligersfunctie, dan benader je mensen die je persoonlijk kent – of van wie je zijn of haar vader kende. In een stad kun je via social media een oproep doen aan een groep anonieme mensen, in een dorp zou zo’n oproep niet werken. Hier spreek je elkaar persoonlijk aan en je zoekt elkaar fysiek op.
Dat die dorpse mentaliteit verdwijnt komt ook door de nieuwbouwwijken. Vroeger kwamen nieuwe bewoners, uit Amsterdam bijvoorbeeld, en de oer-plattelanders elkaar óveral tegen en leerden ze elkaar best goed kennen. Met die nieuwbouwwijken van nu komen er ineens zoveel mensen bij. Die integreer je niet even in een gemeenschapsgevoel, dat duurt járen. Bovendien ontmoeten mensen – jong en oud – elkaar niet meer in dorpsbrede activteiten, maar in kleinere verbanden of mensen gaan individueel naar de sportschool.”
Hoe urgent acht u de klimaatproblematiek en wat is daarbij uw rol als predikant?
“Duurzaamheid en de strijd tegen klimaatverandering is een heel kwetsbaar thema in de polder. Heel veel boeren krijgen alleen al bij het woord duurzaamheid het gevoel dat mensen een hekel aan hen hebben. Anderen bestempelen duurzaamheid als iets ‘van die linkse kerk’, of van de grachtengordel – van die mensen die alles al gedaan en gezien hebben en nu aan anderen opleggen dat ze niet meer mogen vliegen.
Klimaatverandering en geloof
Wij als Beemsterkerk kiezen ervoor om de verbindende schakel te zijn – om te polderen, want in een dorpse context moet je polarisatie voorkomen. Polarisatie werkt verlammend in een dorp waar iedereen elkaar tegenkomt. Wij willen oog houden voor het menselijke verhaal, zoals dat van die boer die veel geld heeft geïnvesteerd in de toekomst van zijn bedrijf en bij wie die investering alleen al mislukt doordat de regels telkens veranderen.
In de ogen van Greta Thunberg doen wij het vast niet goed, maar we doen wat we kunnen. Als parochie gebruiken we zo min mogelijk plastic, we geven workshops ‘zelf natuurvriendelijke schoonmaakmiddelen maken’, ik eet minder vlees en onze nieuwbouw heeft straks nul Co2 uitstoot. En in de kerk houden we vaker voor dat we kunnen minderen: minder autorijden, minder consumeren. En laatst kwam een boer als gastspreker vertellen over zijn duurzame aanpak. Dat gaan we zeker nog eens doen, maar wanneer? Als kleine organisatie moeten we keuzes maken.”